maandag 8 juli 2013

Nudge Theory

In 2010 richtte David Cameron de Behavioural Insights Team (BIT) op. De BIT (ook wel 'Nudge Unit' genoemd) bestaat uit een groep economen en psychologen en zij bedenken manieren waarop de Britse overheid gebruik kan maken van principes uit de Nudge Theory. Het team wordt geleid door David Halpern.

De Nudge Theory is een concept uit een gelijknamig boek van Richard Thaler en Cass Sunstein (het woord 'nudge' betekent zoveel als 'duwtje'.) De Nudge Theory baseert zich op inzichten uit de gedragswetenschappen en de psychologie. Waar het om gaat is dat mensen vaak op emotionele en irrationele gronden beslissingen nemen. Hoewel de beslissingen irrationeel zijn, zijn de onderliggende mechanismen voorspelbaar. De Nudge Theory beschrijft manieren om die mechanismen te sturen. Kenmerkend is dat er eigenlijk helemaal geen dwang aan te pas komt.

Een heel bekend 'nudge'-idee is de bekende afbeelding van een vlieg in een urinoir. Als man ben je instinctief geneigd om de straal daarop te richten en daardoor wordt er veel minder naast geplast. Dit scheelt enorm in schoonmaakkosten. Dit is overigens een Nederlandse uitvinding; het werd voor het eerst in Schiphol toegepast.

De BIT heeft niet stilgezeten sinds de oprichting, ze zijn met een aantal veelbelovende ideeën gekomen.
Zo verstuurt de Britse overheid zijn correspondentie altijd in een herkenbare bruine envelop. Veel mensen hebben geen zin om die enveloppen open te maken en laten ze daarom vaak ongeopend liggen. De BIT kwam met het idee witte enveloppen met een persoonlijke handgeschreven boodschap te versturen. Er kan bijvoorbeeld op zo'n envelop staan: "Steve, wil je alsjeblieft deze envelop openen?". Het bleek dat mensen daardoor veel meer geneigd zijn om de enveloppen te openen.
Een ander voorbeeld is mensen die hun wegenbelasting niet betalen. Die krijgen altijd een brief waarin gedreigd wordt met een hoge boete. Desondanks betalen velen alsnog niet. Maar als ze een brief krijgen waarin staat dat ze hun Ford Focus kwijtraken als ze niet betalen, met daarbij een foto van hun auto (gemaakt door een verkeerscamera), dan betalen ze wel.
Als laatste een wat komisch voorbeeld: de 'opruimsubsidie'. Er is een subsidieregeling voor isolatie van het dak, maar relatief weinig Britten maken daar gebruik van. Geld was niet eens het probleem, men heeft gewoon geen zin om de zolder op te ruimen. Bij wijze van experiment bood de overheid daarom een opruimsubsidie op voorwaarde dat men zelf de isolatie bekostigd. Ook al betalen de burgers per saldo veel meer zelf, ze zijn wel eerder geneigd van de regeling gebruik te maken. Dit bespaart de overheid ook nog eens geld.


_____________________________________

Bron:

Horst, Arjen van der, 'De revolutie van een duwtje: hoe de Britse overheid met simpele maatregelen het gedrag van haar burgers verandert', Trouw 8 juli 2013.

zondag 7 juli 2013

Vaardigheden leren in vijf fasen

Hoe leren mensen een vaardigheid? En hoe kun je als leraar/instructeur hierin optimale begeleiding bieden?

In 1980 deden de gebroeders Dreyfus (Stuart & Hubert Dreyfus) hier onderzoek naar. Zij kwamen tot de conclusie dat iemand die een compleet nieuwe vaardigheid leert door vijf fasen gaat.

Deze fasen zijn:

  1. novice (beginner)
  2. advanced beginner (gevorderde beginner)
  3. competent (bekwaam)
  4. proficient (bedreven)
  5. expert


1. Novice
In dit stadium heeft de leerling behoefte aan eenduidige instructies. Iemand die net leert autorijden kan bijvoorbeeld de instructie krijgen dat hij van de 1e naar de 2e versnelling moet schakelen als de snelheidsmeter op 20 km/uur staat.

2. Advanced Beginner
In dit stadium heeft de leerling het meeste aan eenvoudige en gecontroleerde oefensituaties. Het heeft weinig zin om hem het grotere plaatje uit te leggen, want hij is nog niet toe aan een holistisch begrip.
Omdat de leerling nu al enige ervaring heeft, kan de instructeur op dingen wijzen die niet goed in woorden zijn te omschrijven. Om weer het autorijden als voorbeeld te nemen, de instructeur kan de leerling wijzen op het geluid van de motor. Als de motor een hoog en enigszins gierend geluid maakt, dan weet de leerling dat hij in een te lage versnelling zit en als de motor een laag geluid maakt en schokkerig begint aan te voelen dan weet hij dat hij terug moet schakelen.

3. Competent
De leerling is nu toe aan 'real world exposure'. Met wisselend succes neemt hij zelfstandig beslissingen in realistische situaties. Hij kan nog niet op instincten varen, hij moet alles nog bewust overdenken. Als hij bijvoorbeeld bij het autorijden een bocht nadert, dan moet hij bewust allerlei factoren nagaan om te bepalen of hij niet te hard de bocht in zal gaan. Als hij besluit dat hij te hard rijdt, dan moet hij bewust bepalen of hij gas terug moet nemen of zelfs moet remmen.
Emotioneel gezien kan dit een moeilijke fase zijn. Een Novice of een Advanced Beginner voelt zich nog niet echt verantwoordelijk als het fout gaat. Hij kan het bijvoorbeeld altijd nog aan gebrekkige instructies wijten als iets niet goed gaat. In de Competent fase ligt dat anders. De leerling beseft dat hijzelf degene is die fouten maakt en dat kan hem een heel vervelend gevoel geven. Anderzijds kan hij een euforisch gevoel krijgen als hij succes heeft. De leerling zit nu dus in een emotionele achtbaan. Ik denk dat emotionele steun de belangrijkste taak van de instructeur is in deze fase. Niet iedereen zal last van de emotionele wisselvalligheden hebben, maar wie gevoelig is voor faalangst kan hierdoor geblokkeerd raken. Het is goed om daar als instructeur alert op te zijn. Een andere belangrijke taak in deze fase is reflectie. De leerling heeft over het algemeen heel goed in de gaten of het goed gaat of niet, maar weet niet altijd precies waar dat het 'm in zit. De instructeur kan de leerling feedback hierover geven.

4. Proficient
De leerling moet in deze fase vrij kunnen oefenen in allerlei situaties. Was hij als Advanced Beginner nog niet toe aan een holistisch begrip, als leerling in de Proficient fase staat hij wel open voor het grotere plaatje. Als hij nu te hard een bocht nadert, dan voelt hij intuïtief aan dat zijn snelheid te hoog is. Hij moet alleen nog wel bewust afwegen wat hij dan het beste kan gaan doen. In deze fase zijn motto's van grote waarde. Een bedreven leerling-technicus kan bijvoorbeeld het volgende motto in gedachten houden: “test alles wat mogelijkerwijs kapot kan gaan”. Een beginner zou niet weten waar hij moet beginnen, maar de bedreven leerling-technicus weet waar hij als eerste naar moet kijken. In deze fase is de leerling goed in staat zijn eigen prestaties te evalueren.

5. Expert
De expert is leerling-af. Hij kan onbewust onderscheid maken tussen relevante en irrelevante details. Als hij een bocht maakt, weet hij niet alleen intuïtief of de snelheid aangepast moet worden, hij weet ook zonder bewust na te denken wat hij moet doen. Dat alles onbewust gaat, verklaart ook waarom experts niet altijd goed in staat zijn om beginners uit te leggen hoe iets moet.

Om terug te komen op de vraag aan het begin: hoe kun je leerlingen optimaal begeleiden bij het aanleren van een vaardigheid?

Allereerst is het belangrijk om te beseffen dat een expert de dingen fundamenteel anders ziet dan een  beginner. De expert onderscheidt subtiele details die een beginner onmogelijk kan opmerken. Bovendien heeft de expert een uitgebreid repertoire aan handelingsmogelijkheden tot zijn beschikking waar hij feilloos de juiste actie uit kan kiezen. Het leren van een vaardigheid is dus feitelijk het steeds verder vormen en verfijnen van percepties en responsen.

Ten tweede is het belangrijk om goed in gedachten te houden dat de leerling in elke fase andere behoeften heeft. Als je daar rekening mee houdt, is schep je de voorwaarden voor een voorspoedig verlopend leerproces.

Inzicht in de vijf fasen is niet alleen voor leraren/instructeurs nuttig, maar ook voor leerlingen zelf. Zij kunnen dan beter begrijpen wat ze doormaken en wat ze kunnen verwachten.

maandag 20 mei 2013

Vijf Focuspunten voor Musici en Dansers

Philip Toshio Sudo schreef in zijn klassieker "Zen Guitar" dat een musicus vier dingen dient te begrijpen:

  1. Tempo;
  2. Timing;
  3. Pacing;
  4. Quickness.
Volgens hem ontwikkel je een gevoel voor natuurlijk ritme door op deze punten te focussen. Ik denk dat dit ook voor dansers geldt. Hieronder kun je lezen wat die vier punten voor dansers kunnen betekenen.

Tempo
Dit wordt bepaald door de muziek. Je hebt hier als danser geen invloed op. Wel is het nuttig om je naast het dansen bezig te houden met zelf musiceren en de theorie achter telling en maat te leren begrijpen. 

Pacing
Ook al heb je geen vat op het tempo, je hebt wel de vrijheid om te bepalen hoe je ermee omgaat. Je hoeft niet per se snel te dansen als het tempo hoog ligt. Je kunt met het tempo spelen; je kunt versnellen en vertragen door de ene pas langzaam te doen en de andere sneller om dit te compenseren (zodat je toch uitkomt met de maat. Musici kennen dit principe als tempo rubato). Ook ben je niet verplicht om op de beat te dansen; je hoeft dus niet op elke beat een pas te zetten. Je kunt ook dansen op de baslijn of de melodielijn. Langzame nummers kun verlevendigen door tussenpassen in te lassen. Goed luisteren is onontbeerlijk bij pacing.

Timing
De juiste dingen op het juiste moment doen. 
In de muziek komen vaak effecten en accenten voor en daarop kun je reageren met danspassen en bodymovement (bijvoorbeeld bij de breaks in de salsa). Ook kan het mooi zijn om bepaalde moves te laten beginnen of te laten eindigen op een bepaalde maat. Muziek is vaak uit blokken van vier maten opgebouwd. Als het ene blok eindigt en het andere begint, dan is dat duidelijk te horen in de muziek (er begint dan als het ware een nieuw hoofdstuk). Hier kun je rekening mee houden met de timing van moves. 

Quickness
Dit is de snelheid waarmee je de keten van waarnemen-denken-handelen doorloopt (de OODA-loop dus). Dit vraagt een hoge mate van opmerkzaamheid voor je danspartner, de muziek en je omgeving. En het is beheerst; er zit geen gejaagdheid in. 
Quickness is speciaal nodig als er onverwachte dingen gebeuren. Soms doet je danspartner ineens iets anders dan je had verwacht, of ineens loopt er iemand met een glas drinken over de dansvloer terwijl je juist een bepaalde move wilde inzetten. Hier moet je vlot op kunnen inspelen, anders ontstaan er haperingen en raak je uit de groove. Of nog erger: er komen brokken van. 

Nu ik er zo over nadenk: de hierboven vier principes zijn eigenlijk ook van toepassing in het dagelijks leven. 



zondag 12 mei 2013

Het stokmannetje en de menselijke proporties

Als je wel eens mensen tekent, dan weet je hoe moeilijk het is om te zorgen dat de verhoudingen kloppen en de lichaamshouding er natuurlijk uit ziet. Omdat de verhoudingen en de lichaamshouding voor het grootste deel door het skelet bepaald worden, is het handig om een vereenvoudigd skelet te kunnen tekenen. Zo'n schematisch skelet wordt ook wel een 'stokmannetje' genoemd. Stokmannetjes kunnen als raamwerk voor je definitieve tekening gebruikt worden.

donderdag 9 mei 2013

Shibui

Het Japanse woord 'Shibui' (spreek uit: sjieboewie) verwijst naar een combinatie van eenvoud, elegantie, verfijning en doelmatigheid. Shibui is een bijvoegelijk naamwoord, het zelfstandig naamwoord is 'shibumi' (spreek uit 'sjieboemie'). Shibui kan slaan op (kunst)voorwerpen, literatuur en muziek, maar het kan ook slaan op het voorkomen en manier van doen van personen. Zover ik weet is er in het Nederlands en Engels geen woord waarmee shibui één op één vertaald kan worden.

Een heel goed voorbeeld van iets wat shibui is, is de haiku. Haiku is een Japanse dichtvorm van 3 regels met per regel een beperkt aantal lettergrepen. Het hoeft niet te rijmen. Een haiku-dichter probeert met een minimum aan woorden een maximum aan beleving over te brengen. Dit brengt hele krachtige poëzie voort.

Hieronder twee voorbeelden:

Door 't dal stroomt een beek,
daar zingen zels de stenen
de wilde kers bloeit!
(Onitsura)

Een druppel trillend
aan een blad. Regenwolken
jagen hoog voorbij
(Frits Bakker)

Shibui is een kwaliteit die ik zeer in mensen en dingen kan waarderen. Zelf streef ik in mijn doen en laten zoveel mogelijk naar shibumi.

zaterdag 4 mei 2013

OODA Loop

De OODA Loop is een beslissingsmodel dat werd bedacht door de USAF kolonel John Boyd. Hij merkte dat de Russische MIG-15 gevechtsvliegtuigen weliswaar wendbaarder waren dan de Amerikaanse F-86's, maar dat de F-86 vliegtuigen desondanks toch vaker als winnaar uit de bus kwamen. Volgens Boyd kwam dit omdat het gezichtsveld van de piloten in de F-86's veel beter was dan die van de MIG's. Hierdoor realiseerde Boyd zich hoe belangrijk waarneming is voor effectief handelen. Naar aanleiding van zijn observaties bedacht hij de OODA Loop. Het is een acroniem van Observe, Orient, Decide, Act. 'OODA' spreek je uit als 'oeda', met 'oe' als in 'koe'.

Observe
Dit staat voor de informatie die via allerlei kanalen binnen komt. Het is zaak zoveel mogelijk info binnen te krijgen als praktisch gezien mogelijk is.

Orient
Dit is het interpreteren van de informatie; het vaststellen wat de informatie (voor jou) betekent. Hoe je de informatie interpreteert hangt onder meer af van aangeboren eigenschappen en eerdere ervaringen.

Decide
Na het interpreteren bepaal je welke opties je hebt. Hier kies je er één uit. Het is een 'best guess', je weet op voorhand nooit zeker of je een goede keuze maakt. Wel is het zo dat de kans op een goede keuze groter is als de Observe en Orient fasen goed zijn doorlopen.

Act
Dit is het uitvoeren van de beslissing. Hoe goed die uitvoering is hangt af van hoe geoefend je bent.

Hiermee is de cirkel rond, je begint weer bij Observe.

Volgens Boyd is degene die het snelst de OODA Loop doorloopt in het voordeel. Het begint bij een goede waarneming; de F-86 piloten hadden een beter overzicht en konden daardoor de situatie beter en sneller inschatten. Hierdoor konden zij de OODA Loop sneller doorlopen dan de MIG-piloten.

De OODA Loop heeft dus duidelijk een militaire oorsprong, en het is daarom ook erg interessant voor mensen die op andere manieren met krijgskunst bezig zijn, zoals bijvoorbeeld beoefenaren van martial arts en zelfverdedigings-instructeurs. Mijns inziens heeft het echter ook buiten een militaire en martial arts context veel waarde. Het is een eenvoudig maar krachtig model dat inzicht helpt te krijgen in effectief beslissen en handelen in een snel veranderende en onvoorspelbare wereld.

Het lijkt mij ook een goed model om te gebruiken bij het ontwerpen van producten. Degenen die de door jou ontworpen apparaten/gebruiksvoorwerpen gaan gebruiken, doorlopen constant OODA Loops. Je kunt je dus afvragen:

1) Observe: krijgt de eindgebruiker alle relevante informatie die nodig is als hij/zij het product gebruikt? Je kunt hierbij denken aan goede displays of andere manieren waarop de eindgebruiker kan zien in welke toestand het apparaat verkeert.

2) Orient: is het voor hem/haar makkelijk om die informatie te interpreteren? Een apparaat dat toeters en bellen af laat gaan, of een computer die met cryptische foutmeldingen komt, geven beslist informatie. Maar daarmee hoeft het voor de eindgebruiker nog niet duidelijk te zijn wat dat allemaal te betekenen heeft.

3) Decide: is het elk moment duidelijk welke opties hij/zij heeft? Niet alleen moeten de opties duidelijk zijn, ook is het belangrijk dat het voor de eindgebruiker duidelijk is waarin die opties resulteren.

4) Act: is het product makkelijk te hanteren/bedienen? Te kleine knopjes, touchscreens die slecht reageren, stroeve hendels, ingewikkelde stappen die doorlopen moeten worden, maken het allemaal niet makkelijk. Streef ernaar dat handelingen een minimum aan tijd en moeite kosten, vooral handelingen die vaak terugkomen.