dinsdag 15 juli 2014

Recept voor een goede (praktijk)les

"Geef een mens een vis en hij heeft eten voor één dag. Leer een mens vissen en hij heeft eten voor zijn hele leven." (Chinees spreekwoord)

Stel, je wilt iemand leren hoe je iets doet. Hoe pak je dat aan?
Misschien ben je een enthousiast danser en wil je een ander leren dansen. Of je moet een nieuwe collega leren hoe bepaalde werkzaamheden uitgevoerd moeten worden. Het kan zijn dat je trainer bij een sportclub bent en specifieke vaardigheden van de spelers wilt verbeteren. Of je wilt ouderen met computers leren omgaan.

Deze voorbeelden zijn heel divers, maar wat ze gemeen hebben is dat degene die iets gaat leren – een leerling – simpel gezegd aanvankelijk iets nog niet kan/weet. Het uiteindelijke doel is dat hij datgene wel kan/weet. Om daar te komen moet hij een leerproces doorlopen. Het is aan jou als instructeur om het leerproces voorspoedig te laten voorlopen.




Ongeacht van wat je je leerlingen wilt leren, om tot een goede les te komen moet je systematisch volgens een stappenplan te werk gaan. Een goede voorbereiding is hierbij het halve werk. In dit artikel geef ik je een stappenplan dat je kunt gebruiken om tot een goede praktijkles te komen. Ik heb het hier over 'praktijkles', omdat dit artikel is toegespitst op het onderwijzen van vaardigheden.





Stap 1: Didactische analyse
De eerste stap is de didactische analyse. Dit doe je om een en ander voor jezelf op een rij te zetten. Deze didactische analyse wordt hieronder punt voor punt besproken.


LEERDOELEN
De allereerste vraag is: wat wil je dat je leerlingen in deze les bereiken? Het komt er dus op aan leerdoelen te bepalen. Deze leerdoelen dienen zo concreet mogelijk te zijn geformuleerd. Het helpt om hierbij je voorstellingsvermogen te gebruiken. Stel je voor dat je aan het einde van je les bent. Wat zie je je leerlingen dan doen? Wat hoor je ze zeggen? Stel je dit zo levendig mogelijk voor. Dit helpt je ook meteen om te bepalen hoe je wilt toetsen of ze de leerdoelen behaald hebben. Ik kom later op het toetsen terug. 

 Je kunt globaal 3 soorten leerdoelen onderscheiden: 

  1. Cognitieve leerdoelen; deze betreffen kennis en inzicht 
  2. Psychomotorische leerdoelen; deze betreffen vaardigheden 
  3. Affectieve leerdoelen; deze betreffen interesses, waarden, houdingen en gevoelens 
BEGINSITUATIE 
De beginsituatie is je vertrekpunt. Je moet goed weten waar je staat. Als je de beginsituatie wilt vaststellen, moet je naar een aantal factoren kijken. Dit zijn:

  1. aantal leerlingen
  2. profiel leerlingen
  3. beschikbare tijd
  4. locatie


Ik zal ze nader toelichten.

Aantal leerlingen
Het is belangrijk om te weten hoeveel mensen er zullen deelnemen. Het heeft grote invloed op de keuze van de didactische werkvormen. Als je bijvoorbeeld een grote groep voor je hebt, is het lastig om één-op-één begeleiding te geven. 
Je weet nooit zeker hoeveel deelnemers er uiteindelijk zullen zijn. Zeker als je een vrije inloop workshop gaat geven, is het moeilijk het aantal leerlingen goed in te schatten. Maar ook als ze zich van te voren moeten aanmelden kan het zijn dat de opkomst tegen valt, of dat er ineens mensen aan de deur staan die op de valreep alsnog willen meedoen (bepaal voor jezelf van te voren hoe je daarmee om wilt gaan: weigeren of toelaten?). Het is daarom verstandig om na te denken over wat je kunt doen als er onverwacht meer of minder deelnemers komen opdagen. 

Profiel leerlingen
Zijn je leerlingen absolute beginners? Of hebben ze al kennis en vaardigheden waar je op kunt voortbouwen? Je moet dus het huidige niveau van je leerlingen inschatten. Daarnaast zijn ook de demografische kenmerken van de deelnemers belangrijk (leeftijd, geslacht, sociaal-economische status, etnische achtergrond). Het kan natuurlijk een gemêleerd gezelschap zijn; mannen en vrouwen van alle leeftijden uit alle lagen van de bevolking. Maar dan zal je benadering toch altijd anders zijn dan als je voornamelijk jonge vrouwen of voornamelijk mannen van middelbare leeftijd voor je hebt. 
Je moet ook weten wat de reden van deelname is. Het maakt veel uit of ze je les volgen omdat ze dat verplicht zijn, of omdat ze vrijwillig meedoen. 
Bedenk hoe ze over het onderwerp waarover je les gaat zouden kunnen denken. Welke vooroordelen zouden er kunnen spelen? Welke gevoelens kunnen een rol spelen? Een vooroordeel dat men over bijvoorbeeld yoga kan hebben is dat het 'zweverig' is. Bij een dansles kunnen verlegenheid en de angst om af te gaan een rol spelen.  
Het opstellen van een deelnemersprofiel berust voor een groot deel op gissingen, maar toch is het nuttig om te doen. 

Beschikbare tijd
Hoeveel tijd heb je voor je les? Staat er na je les iets anders op het programma voor de deelnemers? In dat geval kun je niet uitlopen. 

Locatie
Is de locatie makkelijk te bereiken? Zo nee, zorg dan dat de leerlingen van te voren een goede routebeschrijving in handen krijgen. Als extra service kun je ook aangeven waar de bus-/tramhaltes, parkeerplaatsen en fietsenstallingen zijn. 
Hoe groot is de locatie? Hoe is het ingericht? (Denk hierbij aan meubels en verlichting) Welke didactische hulpmiddelen zijn aanwezig? (Zoals een beamer, flip-over, whiteboard en geluidsinstallatie)

Kernvraag bij de beginsituatie is: met welke gegevens moet ik rekening houden?

Zoals eerder werd aangegeven, maken de leerlingen een leerproces door. Dit wordt hieronder schematisch weergegeven.


Om dit leerproces mogelijk te maken, breng jij ze als instructeur in een onderwijsleersituatie.




De onderwijsleersituatie bestaat uit een aantal elementen, en dat zijn: 

  • Leerstof 
  • Leeractiviteiten 
  • Didactische werkvormen 
  • Onderwijsleermiddelen (media) 
  • Groeperingsvormen van leerlingen en instructeurs


Deze elementen zullen hieronder een voor een worden besproken.


LEERSTOF
De leerstof is hetgeen je concreet in de les wilt gaan behandelen. Vraag jezelf bij de keuze van de leerstof af of het je leerlingen zal helpen de leerdoelen te bereiken. Als het antwoord 'nee' is, laat het dan achterwege. Weersta de neiging stokpaardjes te berijden en bepaalde leerstof te behandelen, alleen maar omdat jij het zo interessant vindt. Ook hierbij kan het helpen je in gedachten de situatie voor te stellen dat je leerlingen hun leerdoelen al behaald hebben. Daarbij kun je jezelf de vraag stellen: was het daarvoor nodig dat ik deze leerstof behandelde? 

Zorg voor een logische en voor de hand liggende ordening van de leerstof. 

De kernvraag is: hoe moet de leerstof worden geordend?


LEERACTIVITEITEN
De meest voorkomende leeractiviteiten zijn:
  • Luisteren
  • Spreken (deelnemen aan een gesprek, beantwoorden van vragen)
  • Kijken
  • Oefenen

Mensen blijken leerstof het beste te onthouden als ze er op verschillende manieren mee bezig zijn geweest. Dus zowel luisteren, als erover praten, als kijken, als doen.

De kernvraag is: welke leeractiviteiten moeten de leerlingen verrichten?


DIDACTISCHE WERKVORMEN
Dit element bouwt voort op de leeractiviteiten. Er zijn verschillende didactische werkvormen. Je hebt:

  • Voordachtsvormen 
  • Opdrachtsvormen 
  • Gespreksvormen


Een voordrachtsvorm zal bij het leren van vaardigheden meestal uitleggen en voordoen betreffen. Vooral bij de meer psychomotorische vaardigheden, zoals het aanleren van een dans-move of het juist pasen van een bal, is dit een geschikte didactische werkvorm. 

Hier volgen richtlijnen voor het juist toepassen van de werkvorm "uitleggen + voordoen":
  1. Je doet de aan te leren handeling zonder uitleg voor
  2. Je doet nogmaals voor, maar nu met uitleg
  3. Je voert de handeling samen met je leerlingen uit
  4. Je laat je leerlingen de handeling uitvoeren terwijl je aanwijzingen geeft
  5. Je laat je leerlingen de handeling een paar keer geheel zelfstandig uitvoeren.
Bij vaardigheden met een grote cognitieve component – zoals bijvoorbeeld werken met computerprogramma's – kunnen opdrachtsvormen heel goed werken. De leerlingen moeten dan zelf gaan puzzelen en al doende leren ze heel veel. Jouw rol als instructeur is dan vooral begeleidend. Je geeft hints als een leerling er echt niet meer zelf uitkomt.

Gespreksvormen kunnen bijdragen aan het verdiepen van inzicht. Je kunt bijvoorbeeld met je leerlingen een gesprek voeren over hoe je een aangeleerde techniek in uiteenlopende situaties kunt toepassen. Of je vraagt de leerlingen na te denken over het waarom van bepaalde dingen. Je hebt bijvoorbeeld net uitgelegd dat als je Y wilt gaan doen, je altijd eerst X moet doen. Je kunt dan vragen: "waarom zou dat zo zijn?" Je wacht even - alle leerlingen denken dan na - en dan noem je een leerling bij de naam en vraag je of diegene een idee heeft. Als die leerling is uitgesproken (en er is ruimte voor discussie), noem je een andere naam en vraag je of hij/zij dat ook denkt, enzovoort. 


Bij deze didactische werkvorm moet je goed gesprekken kunnen leiden. Dit houdt in dat je alle leerlingen erbij betrekt, dat iedereen elkaar met respect blijft bejegenen en dat je voorkomt dat men afdwaalt. Dat laatste betekent niet dat er geen gelegenheid is voor een grapje tussendoor (een gezonde dosis humor is essentieel voor een les), alleen moet je wel voorkomen dat het een al te jolige boel wordt. 

Gespreksvormen zijn ook bij uitstek geschikt om op affectieve leerdoelen te sturen. Je kunt bijvoorbeeld de van toepassing zijnde normen en waarden aan de orde stellen. 

De kernvraag is: Welke didactische werkvormen ga ik toepassen?


ONDERWIJSLEERMIDDELEN (MEDIA)
Welke onderwijsleermiddelen je kunt gebruiken is afhankelijk van de mogelijkheden van de leslocatie. Ideaal zijn nog altijd een flip-over of een whiteboard. Hier kun je tijdens je les dingen op schrijven en/of diagrammen schetsen. In tegenstelling tot bijvoorbeeld beamers zijn dit bedrijfszekere hulpmiddelen. Als de leslocatie dergelijke mogelijkheden niet biedt en je bent met een kleine groep leerlingen, kan een multomap uitkomst bieden. Je klapt de map om en je gebruikt een elastiek om hem in positie te houden. Je doet er van te voren klaargemaakte 'sheets' in die je tijdens je les laat zien (zie foto hieronder)




De kernvraag is: welke onderwijsleermiddelen moeten gebruikt worden?


GROEPERINGSVORMEN VAN LEERLINGEN EN (HULP)INSTRUCTEURS
Dit heeft te maken met de ruimtelijke opstelling van de aanwezige personen. Kies je voor een klassen-opstelling of een halve of hele kring? En als je de leerlingen in groepjes laat oefenen, hoe deel je die groepjes dan in? De groeperingsvormen zijn afhankelijk van de gekozen didactische werkvormen.

De kernvraag is: hoe moeten de leerlingen gegroepeerd worden?


PRODUCT-EVALUATIE
Als je bovenstaande punten doorlopen hebt, ben je klaar om de les te gaan geven. Maar je kunt nog zo'n mooie les geven, als je leerlingen de leerdoelen niet halen, heeft het weinig zin. Je zult op een of andere manier moeten toetsen. Alleen dan kun je weten of de les resultaat heeft gehad. Het vaststellen of de leerdoelen behaald zijn wordt product-evaluatie genoemd. 

De wijze van toetsen hangt van het soort leerdoel af:
  • Cognitieve leerdoelen kun je toetsen door het stellen van kennisvragen. Het geven van de juiste antwoorden geeft aan dat ze de leerdoelen behaald hebben. 
  • Psychomotorische leerdoelen kun je toetsen aan de hand van observatie. De leerlingen voeren de aangeleerde handelingen uit en aan de hand van criteria beoordeel je of ze het voldoende beheersen. Eventueel kun je hiervoor een criteria-lijst of observatieschema gebruiken, waarop je de scores aantekent. 
  • Affectieve leerdoelen kun je eveneens met behulp van observatie beoordelen. Je kijkt of de gedragingen van een leerling getuigen van de gewenste interesses, waarden, houdingen, etc. 

Je kunt ervoor kiezen om een formeel toetsmoment in te plannen. Maar in veel gevallen is dit niet nodig. Je kunt vaak door je leerlingen tijdens de les te observeren goed beoordelen of ze de leerdoelen behalen. 

Besef dat het vaak niet mogelijk is dat je leerlingen de vaardigheden perfect beheersen aan het eind van de les. Meestal is het voldoende dat ze een dusdanig niveau bereiken dat ze de vaardigheid na de les met zelfstandige oefening verder kunnen perfectioneren.

Nog iets om rekening mee te houden: het leerproces gaat na de les nog een tijdje door op onbewust niveau. De hersenen zijn dan bezig met het verwerken van de nieuwe leerstof. Dit gebeurt met name in de slaap, maar ook als een leerling andere dingen aan het doen is. Daarom kan het zijn dat de leerlingen een aangeleerde vaardigheid daags na de les aanzienlijk beter beheersen, terwijl ze verder niet meer geoefend hebben. Dit onbewust verwerken wordt offline consolidation genoemd. 

De kernvraag is: welk resultaat heeft het onderwijs gehad?




Het zal je wel opgevallen zijn dat bij elk element een didactische kernvraag staat aangegeven. Die vragen vormen je leidraad bij de didactische analyse. Hieronder heb je ze nog eens op een rij staan:
  • Wat wil je dat je leerlingen in deze les bereiken?
  • Met welke gegevens moet ik rekening houden?
  • Hoe moet de leerstof worden geordend?
  • Welke leeractiviteiten moeten de leerlingen verrichten?
  • Welke didactische werkvormen ga ik toepassen?
  • Welke onderwijsleermiddelen moeten gebruikt worden?
  • Hoe moeten de leerlingen gegroepeerd worden?
  • Welk resultaat heeft het onderwijs gehad?


Stap 2: Lesplan opstellen
Als je de didactische analyse hebt uitgevoerd, heb je voldoende informatie om een lesplan te maken. Het lesplan is een tijdpad waarin je aangeeft wat er wanneer in de les gebeurt. Zie het als een script, zoiets dergelijks als een acteur gebruikt om te weten wat hij van moment tot moment moet zeggen en doen.
De globale opbouw van een lesplan bestaat uit drie fasen:
  1. Begin
  2. Kern
  3. Einde

BEGIN 
Allereerst houd je een inleidend praatje. Dit dient om het ijs te breken en een goed contact met je leerlingen op te bouwen. Een goed contact tussen jou en je leerlingen is bevorderlijk voor een goed verloop van je les. Ze zijn dan meer bereid om met je mee te gaan.
Het inleidende praatje kan bijvoorbeeld over een actuele gebeurtenis in het nieuws gaan. Het maakt niet uit, als je maar wel een link met het eigenlijke onderwerp van de les kan leggen. Na het inleidende praatje maak je de leerdoelen bekend en geef je aan wat het nut en belang van die leerdoelen is. Vervolgens vertel je ze hoe de les is opgebouwd. 

Helaas verzuimt men vaak de leerdoelen, het nut & belang en de lesopbouw duidelijk en expliciet te vermelden. Maar mensen balen er enorm van als ze het gevoel krijgen dat hun tijd verspild wordt. En als het niet gauw duidelijk wordt waar je met je les heen wilt, geven ze je al heel snel het nadeel van de twijfel. Gevolg: weerstand bij je leerlingen en dus een stroever verlopende les.

Mocht je ervoor kiezen een formele toets af te nemen, dan is dit ook het moment om aan te geven dat je dus een toets gaat afnemen en ook de toetswijze en het toetsmoment bekend te maken.

KERN
Hierin behandel je een voor een de leerdoelen op basis van de gegevens uit je didactische analyse (beginsituatie, leeractiviteiten, didactische werkvormen, etc). Noteer in je lesplan wat je precies gaat doen. Baken de leerdoelen duidelijk af.

EINDE
Aan het einde van de les vat je de behandelde leerstof kort samen en daarbij verwijs je naar de leerdoelen. Doe eventueel de behandelde vaardigheid nog een keer voor. 

Als je ervoor kiest om een formeel toetsmoment in te plannen, dan kun je dit ook aan het einde van de les doen. 

Of je nu voor een formele toets kiest of niet, het is essentieel dat er een product-evaluatie plaatsvindt (de leerlingen krijgen dus te horen of ze de leerdoelen behaald hebben of niet). Vertel daarbij ook hoe je dat bepaald hebt. Geef ze suggesties voor wat ze eventueel zelfstandig verder kunnen doen om hun vaardigheden te verbeteren en blik vooruit op een eventuele volgende les.

Een lesplan zou er schematisch als volgt uit kunnen zien:



Zoals je ziet staat er bij elk item hoeveel tijd ervoor staat. Dit voorkomt dat je in tijdnood komt. 

Als je nog niet zoveel ervaring hebt met het lesgeven, is het raadzaam om helemaal uit te schrijven wat je wilt gaan zeggen en doen. Het is zeker niet de bedoeling dat je die tekst helemaal uit je hoofd kunt opzeggen, maar door het uit te schrijven repeteer je de les als het ware in gedachten. 

Als je wilt, kun je bij elk onderdeel steekwoordgewijs noteren wat je wilt gaan zeggen en doen. Die notities kun je dan als spiekbrief naar je les meenemen. 


Stap 3: Lesuitvoering
ACTIELIJST
Het is verstandig om van te voren een actie-lijst aan te maken van wat je allemaal geregeld en gecheckt moet hebben voordat de les begint (denk hierbij aan het regelen van een flip-over met stiften, hand-outs, etc).

IMPROVISEREN
Je zal altijd zien dat dingen anders gaan dan gepland. Dat is op zich niet zo erg, zolang je leerlingen maar de leerdoelen halen. Als dingen anders lopen, komt het aan op improviseren. Maar heeft het dan nog wel zin om een een gedetailleerd lesplan te maken? Ja, dat heeft wel degelijk zin, want juist omdat je van te voren goed over alles hebt nagedacht, heb je je prioriteiten goed op een rij, waardoor je snel en effectief kunt schakelen als de dingen anders lopen dan verwacht.

CONTROLEVRAGEN
Vraag je leerlingen bij de afsluiting van elk onderdeel of alles duidelijk is en of ze nog vragen hebben.



Stap 4: Proces-evaluatie
Zoals eerder werd gezegd kijk je bij de product-evaluatie in hoeverre de leerdoelen behaald zijn. Je gaat dan als het ware na of je op de plaats van bestemming bent aangekomen. Bij de proces-evaluatie ga je na hoe de les is verlopen; figuurlijk gesproken kijk je hoe de reis is gegaan. Het is raadzaam om altijd achteraf voor jezelf een schriftelijke proces-evaluatie te doen, want dit helpt je om een steeds betere instructeur te worden. Vragen die je jezelf daarbij kunt stellen zijn: 

  • Heb ik de beginsituatie goed ingeschat?
  • Wat vond ik goed gaan?
  • Heb ik de benodigde tijden goed ingeschat, of liepen bepaalde onderdelen uit?
  • Waar liep het minder lekker, en hoe zou ik het volgende keer anders kunnen doen? 

Je kunt het verloop van de les daarnaast ook met je leerlingen evalueren. Dit kan waardevolle input geven. Je zou dit aan het einde van de les kunnen doen, of je geeft ze een evaluatieformulier mee, met daarbij de vraag of ze die willen invullen en teruggeven. 

Met het uitvoeren van de proces-evaluatie is het plaatje compleet, zoals je kunt zien onderstaand diagram. 




Samenvatting
In dit artikel heb je kunnen lezen over een algemeen stappenplan dat je kunt volgen als je een praktijkles wilt voorbereiden en uitvoeren. De stappen zijn:
  1. Didactische Analyse; leerdoelen bepalen, beginsituatie vaststellen en een opzet maken van de onderwijsleersituatie.
  2. Lesplan opstellen; met daarin een begin, kern en einde.
  3. Les uitvoeren; actielijst maken, improviseren waar nodig en controlevragen stellen aan het eind van elk onderdeel. 
  4. Proces-evaluatie uitvoeren; terugblikken op het verloop van de les.  

Deze aanpak is breed toepasbaar; van het geven van een professionele dansles tot het aan je oma leren hoe ze met haar nieuwe smartphone moet omgaan. 


Natuurlijk zal je informeler te werk gaan als je je oma leert hoe haar smartphone werkt, maar toch kan het geen kwaad om ook dit als een les voor te bereiden.

Ik hoop dat dit stappenplan je zal helpen prettige en succesvolle lessen te geven, want iemand iets leren is een van de meest waardevolle dingen die je voor hem/haar kunt doen!


__________________________

Ik heb het hier gepresenteerde stappenplan gebaseerd op het Model Didactische Analyse, zoals beschreven in het "Blauwe Boekje" (Handleiding voor de instructeur) van de Koninklijke Landmacht (1e druk, 1984). 

Het diagram is iets anders weergegeven dan in het Blauwe Boekje. Ik heb hiervoor gekozen omdat het zo beter bij de opbouw van dit artikel past. 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten