In
het artikel “Recept voor een goede (praktijk)les” besprak ik een
stappenplan dat je kunt gebruiken als je vaardigheden wilt
onderwijzen. In dit artikel wil ik meer ingaan op de processen die een
leerling doormaakt wanneer hij iets nieuws leert.
Ik heb het artikel in de eerste plaats geschreven voor mensen die zich (al dan niet professioneel) met lesgeven bezig houden. Maar ook als je zelf een nieuwe vaardigheid aan het leren bent is het interessant. Zo hebben de inzichten die hier besproken zullen worden mij persoonlijk goed geholpen om meer geduld met mezelf te hebben als ik iets onder de knie probeerde te krijgen en het voor mijn gevoel niet snel genoeg ging. Dat kwam omdat ik beter begreep welke processen ik tijdens het leren doormaakte.
Ik heb het artikel in de eerste plaats geschreven voor mensen die zich (al dan niet professioneel) met lesgeven bezig houden. Maar ook als je zelf een nieuwe vaardigheid aan het leren bent is het interessant. Zo hebben de inzichten die hier besproken zullen worden mij persoonlijk goed geholpen om meer geduld met mezelf te hebben als ik iets onder de knie probeerde te krijgen en het voor mijn gevoel niet snel genoeg ging. Dat kwam omdat ik beter begreep welke processen ik tijdens het leren doormaakte.
Ik
moet hierbij wel zeggen dat geen van de hier besproken ideeën alles verklaren. Er zijn nog veel vragen rond het menselijk
leervermogen nog niet opgehelderd. Toch geven de ideeën je inzicht in
zeer fundamentele aspecten van het leervermogen en kunnen ze je
helpen je lessen nog effectiever te maken. Om aanschouwelijk te maken
hoe je de ideeën in de praktijk kunt toepassen, zal ik suggesties
geven voor hoe je ze in een dansles kunt gebruiken. Ik doe dit omdat
ik persoonlijk vrij veel ervaring heb met dit soort leersituaties. Maar ik
hoop dat je zelf mogelijkheden ziet om de inzichten in
andersoortige contexten toe te passen.
Voordat ik verder ga, wil ik erop wijzen dat de zintuigen
een essentiële rol spelen bij het aanleren van nieuwe bewegingen.
Naast de welbekende vijf zintuigen (gezichtsvermogen, gehoor, reuk-,
smaak- en tastzin), heb je ook zintuigen die je informeren over je
houding en de bewegingen die je maakt. Deze zintuigen worden
proprioceptieve
sensoren genoemd
en ze zitten in je spieren, pezen, gewrichten en banden
(proprioceptie
betekent
letterlijk "zelfwaarneming"
in het Latijn.) Dankzij de proprioceptieve sensoren kun je ook in het
donker of met je ogen dicht weten hoe je staat/zit/ligt en beweegt.
Vooral
het gezichtsvermogen, de proprioceptie en het gehoor en zijn
onmisbaar bij het leren van bewegingen.
Terwijl de leerling de te leren beweging oefent, legt zijn brein verbanden tussen de signalen die het
naar de spieren stuurt, de bewegingen die hierdoor veroorzaakt worden
en de resultaten daarvan. Uiteindelijk ontdekt het brein een patroon
in al die verbanden. De schematheorie gaat ervan uit dat de hersenen
dit ontdekte patroon in de vorm van een “schema” opslaan. Dankzij dit schema weet het brein goed welk signalen het naar de spieren moet sturen om een bepaald doel te bereiken.
Bovenstaande is misschien een beetje lastig voor te stellen, daarom zal ik het met een voorbeeld toelichten:
Stel
je iemand voor die nog nooit heeft gedart. Wat gebeurt er als hij een
eerste poging doet om de dartpijl precies in de roos te werpen? Zijn
hersenen sturen dan een signaal naar de spieren van zijn werparm. Die
komen hierop in actie, met als gevolg dat de dartpijl door de lucht
suist. Tenzij hij beginnersgeluk heeft, zal hij de roos niet raken.
Mogelijk belandt de pijl zelfs ergens naast het dartbord. Dit is
natuurlijk niet het resultaat wat hij voor ogen had, maar toch heeft
hij al absoluut van deze poging geleerd. Zijn hersenen krijgen
namelijk feedback van zijn armspieren (door middel van de eerder
genoemde proprioceptieve sensoren). Hierdoor weten zijn hersenen welke
beweging door het gegeven signaal opgeroepen wordt. Daarbij ziet de
persoon waar de dartpijl terecht is gekomen, waardoor zijn hersenen
een link leggen tussen de gemaakte beweging en het verkregen
resultaat. Dit is in onderstaand diagram weergegeven:
Bij
de tweede poging zullen de hersenen van de persoon een iets ander
signaal geven, met als gevolg een iets andere beweging en een ander
resultaat. Het hele proces herhaalt zich, er wordt weer een link
gelegd tussen signaal, beweging en resultaat. Elke poging geeft
nieuwe informatie. Op een gegeven moment verandert er iets in zijn
hersenen: het kwartje begint te vallen. Waren de eerste poging nog min of meer op goed geluk, nu
wordt er met steeds grotere trefzekerheid gegooid. Er heeft zich een
"schema" gevormd en hoe verfijnder en beter ontwikkeld dit
schema is, hoe trefzekerder de persoon de dartpijl kan gooien.
Om
een effectief schema te krijgen, zijn twee zaken belangrijk:
- De leerling moet gevarieerde oefensituaties aangeboden krijgen. Want hoe meer variatie in signalen, bewegingen en resultaten, hoe meer informatie het brein van de leerling krijgt om het schema mee op te bouwen. Hierdoor wordt het voor hem mogelijk om ook in onbekende situaties adequaat te reageren.
- De leerling moet duidelijke feedback op zijn handelen krijgen (zintuiglijke input en ook aanwijzingen van de instructeur).
Daarom
is het voor kinderen zo goed om veel (buiten) te spelen; ze vormen
hierdoor goed ontwikkelde schema's. Die schema's komen goed van pas in hun latere leven, als ze voor hun werk of sport bepaalde vaardigheden moeten leren. Ze hebben dan namelijk de mogelijkheden van hun lichaam goed leren kennen.
Maar ook voor volwassenen werkt het goed om dingen spelenderwijs te leren. In een artikel op internet hebben Charles J. Palus, David Magellan Horth & Steadman Harrison het over "serious play". Ze zeggen dat beginnende kajakkers het meest effectief leren als ze in een relatief veilige setting kunnen experimenteren. Door dingen uit te proberen krijgen ze steeds meer feeling voor de dynamiek van snelstromend water. En doordat het een veilige setting is, zullen "fouten" geen ernstige en/of onherstelbare gevolgen hebben.
Maar ook voor volwassenen werkt het goed om dingen spelenderwijs te leren. In een artikel op internet hebben Charles J. Palus, David Magellan Horth & Steadman Harrison het over "serious play". Ze zeggen dat beginnende kajakkers het meest effectief leren als ze in een relatief veilige setting kunnen experimenteren. Door dingen uit te proberen krijgen ze steeds meer feeling voor de dynamiek van snelstromend water. En doordat het een veilige setting is, zullen "fouten" geen ernstige en/of onherstelbare gevolgen hebben.
Hoe
kun je de schematheorie in een dansles toepassen?
Je
kunt de schematheorie toepassen door regelmatig "vrijdansmomenten"
in te lassen en je leerlingen aan te moedigen te variëren en te
experimenteren. Natuurlijk zijn er vrijdansavonden waar leerlingen
heen kunnen gaan (en ook heen moeten
gaan
als ze snel vooruitgang willen boeken), maar het nadeel daarvan is
dat als iets niet goed gaat, het heel moeilijk voor ze kan zijn om te
achterhalen waar dat dan aan ligt en zichzelf vervolgens te
verbeteren. Ook kan het zijn dat ze tegen de tijd dat ze gaan
vrijdansen domweg zijn vergeten hoe een bepaald figuur ook al weer
moet. In een vrijdansmoment in de les kun je als dansleraar met je
leerlingen dansen en kun je ze aanwijzingen geven. En als ze het echt
niet meer weten, kun je ze weer op weg helpen. Op die manier kunnen
ze adequate schema's vormen en worden fouten snel gecorrigeerd.
Deze
theorie zegt dat de leerling zich eerst een voorstelling maakt van
hoe de ideale beweging eruit ziet en voelt. Deze
bewegingsvoorstelling
wordt in het geheugen opgeslagen en sensorisch
engram
genoemd (engram betekent "geheugenspoor"). Dat sensorische
engram vormt zich door te kijken naar een demonstratie, te luisteren
naar uitleg en eventueel passief door de instructeur te worden
bewogen.
Dan
gaat de leerling zelf oefenen en terwijl hij dat doet, vergelijken
zijn hersenen de eigen bewegingspogingen voortdurend met dat
sensorische engram (dit is dan dus het referentiemateriaal). Op die
manier vormt zich een bewegingsprogramma, ook wel motorisch
engram genoemd.
Als het motorische engram helemaal klaar is, dan hoeft het niet meer
met het sensorische engram vergeleken te worden, de beweging is nu
helemaal ingeprogrammeerd en wordt automatisch goed uitgevoerd.
Het
is belangrijk dat het sensorische engram vaak ververst wordt als men
bezig is met het onder de knie krijgen van een beweging, want er
sluipen anders slordigheden in (het referentiemateriaal deugt dan
niet meer). Dit verklaart waarom een vaardigheid vaak plotseling
beter gaat nadat men een expert in actie heeft gezien of gehoord. Een
amateur-tennisser die naar Wimbledon heeft gekeken kan tot zijn
vreugde merken dat zijn spel beter is geworden. Een musicus die naar
een goed concert is geweest speelt ineens veel beter op zijn
instrument. Blijkbaar is het sensorische engram wat bijgeschaafd, wat
maakt dat ook het motorische engram erop vooruit gaat.
Hoe
kun je de engramtheorie in een dansles toepassen?
De
engramtheorie geeft aan dat het belangrijk is dat de leerling
regelmatig het goede voorbeeld te zien krijgt. Het is dus goed om de
aan te leren beweging regelmatig opnieuw te demonstreren. Daarbij kun
je steeds weer andere aandachtspunten noemen.
Je
kunt de leerling ook passief te bewegen, zodat hij het sensorische
engram via de proprioceptieve sensoren kan aanmaken of bijwerken. Ik
volgde ooit eens een bachata bootcamp van Jorge Elizondo. Hij hield
ons één voor één bij de armen vast en bewoog ons heen en weer,
zodat we rechtstreeks konden ervaren hoe de side-to-side
ribcage movement
moet aanvoelen. Dit heeft mij goed geholpen om me deze
karakteristieke bachata-beweging eigen te maken.
Het
leren van een nieuwe vaardigheid kun je in grofweg drie fasen
onderverdelen:
- Verkennende fase
- Oefenfase
- Automatische fase
In
de verkennende
fase
(ook wel cognitieve fase) probeert de leerling te begrijpen wat de
bedoeling is. De leerling vormt zich een idee van hoe de beweging in
grote lijnen moet worden uitgevoerd. In deze fase is de leerling heel
verstandelijk (cognitief) en vaak ook verbaal met de aan te leren
beweging bezig. Dat verbale uit zich in het hardop of in stilte tegen
zichzelf praten tijdens het leren begrijpen van de beweging.
Als
de bedoeling eenmaal duidelijk is, begint de oefenfase.
Zoals de naam het al zegt, wordt er in deze fase geoefend. De
leerling is gaandeweg steeds minder cognitief en verbaal bezig en de
bewegingen worden steeds vloeiender. In het begin is het voor de
leerling nog moeilijk om te beoordelen of het goed of fout gaat, hij
heeft daarvoor de aanwijzingen en feedback van de instructeur nodig.
Aan het einde van de oefenfase voelt de leerling zelf aan of een
poging goed of fout ging.
Uiteindelijk
bereikt de leerling de automatische
fase.
De beweging kan dan zonder bewuste aandacht goed worden uitgevoerd.
Hoewel de beweging nagenoeg perfect verloopt, zijn er aanwijzingen
dat het zinvol is om toch door te blijven oefenen. Waarschijnlijk
blijven de hersenen de schema's en engrammen verder versterken en
bijschaven. Daarom kan het blijven door oefenen – terwijl je al in
de automatische fase zit – ervoor zorgen dat je uiteindelijk ook
onder druk goed kunt presteren. Je kunt hierbij bijvoorbeeld denken
aan dansen voor een publiek.
Hoe
kun je de drie leerfasen in een dansles toepassen?
De
leerlingen moeten in eerste instantie snappen waar ze mee bezig zijn,
dus help ze de figuren verstandelijk te begrijpen. In de salsa is het
6 Turn
Pattern System
(6-TPS) van Salsaventura wat dat betreft heel waardevol. In het 6-TPS
worden zes basis draaipatronen onderscheiden, waarop het overgrote
deel van de figuren in de salsa zijn gebaseerd. Met het 6-TPS in het
achterhoofd is het voor de leerling veel makkelijker om complexere
salsafiguren te begrijpen en te onthouden. Je kunt hier een YouTube video zien waarin het 6-TPS wordt uitgelegd.
Het
is me opgevallen dat men nogal eens het idee heeft dat "nadenken"
belemmerend is bij het leren van een nieuwe beweging en dat je het op
gevoel
moet doen. Dat is natuurlijk wel wat je uiteindelijk wilt bereiken,
maar het zal nu wel duidelijk zijn dat bewust denken in het
beginstadium essentieel is. Hierbij moet wel worden opgemerkt dat de
ene leerling de verkennende fase veel sneller achter zich laat dan de
andere. Sommigen zijn zo snel dat ze deze fase zelfs over lijken te
slaan (al is het de vraag of dat ook echt zo is). Dit heeft voor een
groot deel met natuurlijke aanleg te maken.
In
de oefenfase speelt het geven van (corrigerende) aanwijzingen door de
docent een grote rol, al zal dat naarmate de leerling vooruitgang
boekt steeds minder nodig zijn. Ook in deze fase geldt dat de ene
leerling er sneller door heen gaat dan de andere.
In
de automatische fase komt het erop aan de leerling aan te moedigen te
blijven doorgaan met oefenen – ook al beheerst hij de beweging nu
volledig. Het regelmatig doornemen van de basisfiguren kan in dit
kader heel waardevol zijn.
In dit artikel heb je kunnen lezen dat:
De zintuigen spelen een essentiële rol bij het aanleren van een nieuwe beweging. Vooral het gezichtsvermogen, de proprioceptie en het gehoor zijn hierbij belangrijk.
De zintuigen spelen een essentiële rol bij het aanleren van een nieuwe beweging. Vooral het gezichtsvermogen, de proprioceptie en het gehoor zijn hierbij belangrijk.
Bij
de schematheorie ontdekken de hersenen regels/principes over
hoe vooropgezette bewegingsdoelen bereikt kunnen worden. Dit gebeurt
doordat ze in een veelheid aan oefensituaties verbanden leggen tussen
de afgegeven signalen, de uitgevoerde bewegingen en de verkregen
resultaten. Uiteindelijk gaan de hersenen een patroon in al die
verbanden ontdekken waardoor ze ook in onbekende situaties adequaat
kunnen reageren.
Volgens
de engramtheorie maakt de leerling eerst een sensorisch engram
(= bewegingsvoorstelling) en vervolgens vergelijkt steeds zijn
pogingen met deze voorstelling. Op basis hiervan ontwikkelt hij een
motorisch engram (= bewegingsprogramma).
Het
hele idee van de drie leerfasen is dat het leerproces in
globaal drie stappen verloopt: 1) de verkennende fase, 2) de
oefenfase en 3) de automatische fase. De snelheid waarmee de fasen doorlopen worden kan individueel sterk verschillen. Dit heeft voor een groot deel met natuurlijke aanleg te maken.
Bovenstaande
inzichten worden uitgebreid besproken in het boek “Van Contractie
naar Actie” (ISBN 90 313 0694 0) van B. van Cranenburgh en Th.
Mulder. Een absolute aanrader voor als je geïnteresseerd bent in de
menselijke motoriek. Een ander goed boek is “Menselijke Motoriek”
(ISBN 90 265 0806 9) van P.J.G. Keuss e.a. Tot slot wil het boek
“Motoriek en Leerpsychologie” (ISBN 90 6076 362 9) van H.F.
Pijning vermelden.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten