Het reliminisme is ‘open source’. Dat wil zeggen dat niemand het als intellectueel eigendom kan claimen. Eveneens betekent dit dat geen enkele persoon of organisatie aanspraak kan maken op enig gezag over andere reliministen. Het reliminisme sluit daarmee per definitie institutionalisme uit. Iedereen is vrij er haar/zijn eigen invulling aan te geven. Toch zullen er allicht kenmerken zijn die reliministen met elkaar gemeen hebben. Hieronder worden er een aantal genoemd.
1) Houding ten aanzien van leerstelligheid
De enige leerstelling die de reliminist zonder verder bewijs accepteert is die van de zowel transcendente als immanente Alziel. Verder zal hij geen dogma als waarheid aanvaarden, tenzij er deugdelijk bewijs voor is. Dit betekent dat de reliminist veel waarde hecht aan de wetenschappelijke methode. Verder weet hij dat hij met onzekerheid zal moeten leven, omdat we van veel dingen nooit echt zeker kunnen weten of ze nu waar zijn of niet.
2) Rituelen en geloofsbeleving
De reliminist voelt dat het belangrijk en waardevol is om uitdrukking te geven aan haar besef van de eenheid van alles, en zij weet dat rituelen daarbij kunnen helpen. Maar ze realiseert zich daarbij wel dat rituelen het leven nodeloos ingewikkeld kunnen maken. Zij kiest daarom voor eenvoudige rituelen. Die rituelen voert zij eerbiedig, serieus en vol overgave uit, maar ze houdt zich er verder niet krampachtig aan vast. Zij prefereert kleine oprechte gebaren boven plechtstatigheid.
3) Moraliteit en ethiek
Het reliminisme geeft geen morele code, zoals veel andere religies dat wel doen. Dat neemt niet weg dat de reliminist zich aangespoord voelt om veelvuldig en diepgaand te reflecteren op haar handel en wandel. Zij gaat daarvoor te rade bij de diverse overgeleverde wijsheidstradities. Verder zoekt zij dialoog met anderen om van hen te leren. Al doende ontwikkelt zij haar eigen visie op wat goed leven is en hoe ze daar in haar eigen leven vorm aan kan geven. Zij weet dat dit een levenslang, doorlopend proces is dat met vallen en opstaan gaat.
4) Gemeenschap
De reliminist weet dat het een ieder vrij staat om wel of niet de spirituele weg te bewandelen en dat dat iets is wat ieder voor zichzelf moet bepalen. In die zin ziet hij religie als een individuele aangelegenheid. Maar hij realiseert zich ook dat we uiteindelijk samen op weg zijn en dat geen mens een eiland is. Hij ziet in dat vrienden onmisbaar zijn – ook in spiritueel opzicht. De reliminist zoekt daarom altijd naar manieren om betekenisvolle vriendschappen met gelijkgestemden aan te gaan.
Deze lijst zal vast niet volledig zijn, maar zoals ik het nu zie, geeft het al een aardig beeld van wat het betekent om eenreliminist te zijn.
Enerzijds voel ik mij niet goed bij totale areligiositeit en atheïsme. Anderzijds ben ik te skeptisch ingesteld voor het aanhangen van een reguliere godsdienst. Daarom ga ik voor een religie die teruggebracht is tot een absoluut minimum aan geloofsartikelen en rituelen. Ik noem dit "Reliminisme", hetgeen een samenvoeging is van de woorden "religieus" en "minimalisme". Wie het reliminisme aanhangt kan dus een reliminist genoemd worden. Voor zover ik heb kunnen nagaan zijn de woorden reliminisme (of reliminism in het Engels) en reliminist nog niet in gebruik.
Als geloofsartikel onderschrijf ik het volgende:
Er is een Alziel die alles doordringt en tegelijk ook alles overstijgt. Deze Alziel noem ik God (in feite is dit een vorm van panentheisme). Hieruit leid ik af dat alles met alles verbonden is en dat er in feite sprake is van een onderliggende eenheid. Ik aanvaard dit zonder daarvoor bewijs te verlangen; dit in verband met het Munchausen trilemma.
Het Reliminisme lijkt op het eerste gezicht identiek aan het Ietsisme, maar toch is het niet hetzelfde. In het Ietsisme wordt in grote lijnen gesteld 'dat er wel iets van een hogere macht moet zijn'.
Ten eerste kan men zich afvragen waaruit logischerwijs afgeleid kan worden dat er wel iets moet zijn. Ten tweede is het Reliminisme specifieker: er wordt expliciet van een Alziel gesproken, waarvan het bestaan zonder verdere bewijsvoering aanvaard wordt.
Als ritueel doe ik het volgende:
Dagelijks druk ik in een gebed dankbaarheid uit voor de goede dingen in het leven. Tevens spreek ik het bekende Sereniteitsgebed uit.
Dat zal mijn godsdienst zijn. Niet meer en niet minder.
Nu de hele wereld in de greep is van het corona virus, zijn complottheorieën niet van de lucht. Het lastige met complottheorieën is
dat hetgeen gesteld wordt lastig met zekerheid is uit te sluiten.
Toch
is het - Bertrand Russel parafraserend - onwenselijk dingen voor waar
aan te nemen als daar geen goede reden voor is.
De
vraag is alleen: hoe herken je een complottheorie?
Het
volgende valt op:
Er
worden booswichten geïdentificeerd.
De
bedoelingen van deze booswichten worden in detail beschreven.
De
plannen van de booswichten zijn vaak uiterst complex en aan
werkelijk alles is gedacht.
Op
zich is het natuurlijk zo dat er mensen zijn die te kwader trouw zijn
en dat deze met elkaar kunnen samenspannen om bepaalde dingen te bereiken. In die zin zijn complotten een reële mogelijkheid. Maar de vraag is: hoe kan een
complottheoreticus nou precies weten wat de vermeende booswichten precies
denken en willen? Kan hij gedachten lezen? En hoe kan het nou dat de
plannen van de schurken altijd zo goed uitpakken; we weten allemaal dat
de werkelijkheid zeer weerbarstig is en dat dingen maar hoogst zelden
precies volgens plan gaan, zou dat voor de slechteriken dan niet
anders zijn?
Al met al voelen complottheorieën veelal aan als slechte verhalen, met gekunstelde plots en ongerijmdheden die met ad hoc hypothesen weg worden verklaard.
Ten aanzien van complottheorieën is het scheermes van Occam zeer goed bruikbaar: geef de voorkeur aan de verklaring die op de minste extra aannames moet steunen. Het garandeert niet dat wat je denkt ook juist is, maar het is een goed middel tegen de menselijke neiging er van alles maar bij te verzinnen.
"Redelijke
mensen proberen zich aan de werkelijkheid aan te passen. Onredelijke
mensen proberen voortdurend de werkelijkheid aan zichzelf aan te
passen. Daarom is alle vooruitgang te danken aan onredelijke mensen."
- George Bernard Shaw
Een
bekend gezegde luidt: "ouderdom komt met gebreken". Maar
waarom is dat zo?
De
afgelopen decennia is er veel wetenschappelijk onderzoek naar
veroudering uitgevoerd, en inmiddels kan men nauwkeurig beschrijven
wat er fysiologisch gezien gebeurt (afnemende werking mitochondriën,
verkorting telomeren, ontstaan van senescente 'zombie' cellen, etc.).
Maar hoe waardevol deze kennis ook is, iets nauwkeurig beschrijven
geeft nog geen antwoord op de vraag waarom het überhaupt gebeurt.
Een echt bevredigende verklaring was er tot op heden niet. Ik denk
dat daar twee belangrijke redenen voor zijn: 1) de 'slijtage'
metafoor en 2) de diepgewortelde overtuiging dat veroudering onvermijdelijk is en nu eenmaal bij het leven hoort.
De
slijtage-metafoor lijkt op het eerste gezicht heel plausibel.
Gebruiksvoorwerpen slijten door gebruik, en op een gegeven moment
zijn ze rijp voor de schroothoop. Maar er is een belangrijk verschil
tussen een levend lichaam en een levenloos apparaat: een lichaam kan
zichzelf herstellen, een levenloos voorwerp kan dat niet (een auto
kan niet zelf een kras in de lak doen verdwijnen, je lichaam kan een
snee in je vinger wel doen genezen). Dat alleen al maakt de
slijtage-metafoor discutabel.
Ook
op het idee dat veroudering nu eenmaal bij het leven hoort valt zeker wat af
te dingen. Want hoewel veroudering een universeel biologisch
verschijnsel is, is er geen enkele natuurwet die gebiedt dat elk
levend wezen moet verouderen. Dat blijkt al uit het bestaan van
uitzonderingen: de zoetwaterpoliep vertoont bijvoorbeeld geen enkel
teken van veroudering. Een willekeurige zoetwaterpoliep kan 1 jaar of
1000 jaar oud zijn; dat kan op geen enkele wijze vastgesteld worden.
Hoe
dan ook: het rotsvaste geloof in de onvermijdelijkheid van veroudering blokkeert het creatieve denkproces dat nodig is om tot echte
doorbraken te komen. Het ontbreekt daardoor aan de koppige
vastbeslotenheid die nodig is om de echt harde noten te kunnen kraken.
Toch
lijkt het erop dat er momenteel een doorbraak gemaakt wordt . Vorig
jaar publiceerde dr. David Sinclair het boek "Lifespan: why we
age and why we don’t have to”. Hij en zijn onderzoeksteam leggen
zich niet neer bij de status quo, maar zijn duidelijk vastbesloten om
iets aan veroudering te doen.
Globaal
komt het betoog van Sinclair erop neer dat veroudering veroorzaakt
wordt door informatieverlies. Dit vraagt om enige toelichting:
Elke
cel in het lichaam heeft exact hetzelfde genoom (dat wil zeggen:
dezelfde genetische code in het DNA), maar een levercel is duidelijk
heel anders dan bijvoorbeeld een zenuwcel. Het type cel wordt
uiteindelijk bepaald door welke genen actief zijn, en welke stil
worden gehouden. Dit wordt het epigenoom genoemd. Volgens Sinclair
raakt het epigenoom – dus het aan/uit patroon van genen – in de
loop van het leven steeds meer in de war, waardoor de cellen steeds
slechter gaan functioneren. Veroudering dus. Het is een beetje zoals
een concertpianist die aanvankelijk virtuoos speelt, maar steeds meer
fouten maakt tot het uiteindelijk een grote kakofonie wordt.
In
essentie is het dus eenvoudig: herstel de epigenetische informatie
(dus zorg ervoor dat het aan/uit patroon weer goed is) en het
resultaat is verjonging. Natuurlijk is de werkelijkheid veel
weerbarstiger, en moet er nog een hoop uitgezocht worden. Maar er
worden momenteel wel grote stappen gemaakt, want in het lab van
Sinclair is men er in geslaagd om muizen zowel sneller als langzamer
te doen verouderen en men is er zelfs in geslaagd om gedegenereerde
oogzenuwen bij oude muizen weer te herstellen. Deze oogzenuwen functioneren weer net zo goed als toen de muizen nog jong waren. Dit wijst erop
dat werkelijke omkering van het verouderingsproces – in ieder geval
op weefselniveau – in principe mogelijk is.
Ik
denk dat dit onderzoek van enorm groot belang is. Niet alleen zorgen functieverlies en jarenlange chronische ziekte voor veel persoonlijk
leed, ook wordt het een steeds groter maatschappelijk probleem in
verband met de stijgende zorgkosten. Dat is ook de reden dat ik
anderen graag hierover vertel, in de hoop dat het maatschappelijk
draagvlak voor dit soort onderzoek steeds groter wordt. Hopelijk zullen dan steeds meer knappe koppen zich over het vraagstuk van veroudering buigen. Sinclair benadrukt overigens dat het hem niet te doen
is om onsterfelijkheid te realiseren, hij wil alleen dat iedereen
gezond en vitaal is en blijft, hoe lang hij of zij ook leeft.
Hoewel
nog moet blijken of de notie echt klopt, is het sowieso een briljante
gedachtesprong van Sinclair om de informatietheorie van Claude Shannon erbij te betrekken. Het is een fascinerend idee dat hetzelfde
theoretische kader dat het mogelijk heeft gemaakt dat e-mails vrijwel
altijd goed aankomen, wellicht zal helpen bij het oplossen van het
vraagstuk van het verouderingsproces. En om terug te komen op de
slijtage-metafoor; als het centrale idee klopt - namelijk dat
veroudering berust op informatieverlies - dan lijkt veroudering veel
meer op het bekende fluisterspel (waarbij de oorspronkelijke
boodschap uiteindelijk onherkenbaar verandert) dan op het
slijtageproces van bijvoorbeeld een auto.
Uiteraard
zijn er ook ethische kwesties; want stel: uiteindelijk is veroudering
ongedaan te maken. Hoe ga je als samenleving bijvoorbeeld om met
mensen die om principiële redenen niets tegen veroudering willen
doen? Onvermijdelijk zullen zij dan allerlei gezondheidsklachten
krijgen en niet meer kunnen werken. Voor wiens rekening komen dan de kosten? En als
iedereen heel lang blijft leven, zal dat dan tot overbevolking
leiden? (Sinclair acht dit niet waarschijnlijk, hij wijst daarbij op de correlatie tussen een hogere levensverwachting en een lager geboortecijfer). Deze
en andere kwesties brengt Sinclair ter sprake in zijn boek. Hij geeft
geen definitieve antwoorden, maar hij kaart het aan omdat hij het
belangrijk vindt dat er nu al over wordt nagedacht. Het is heel goed
dat hij dat doet, want hoewel ouderdom een vloek is die ons
uiteindelijk allemaal treft, hoeft het wegnemen van die vloek nog
niet automatisch een zegen te zijn.
Alvorens
het boek te lezen (iets wat ik absoluut aanraad) is het misschien een
goed idee om deze lezing van Sinclair te bekijken. Het is een goede
inleiding op het boek ( het duurt ongeveer een half uur, de rest van
de tijd beantwoord hij vragen uit het publiek).
Een
van de uitgangspunten van het kritisch denken is dat buitengewone
beweringen om buitengewone bewijzen vragen. Dit wordt ook wel
aangeduid als de Sagan-standaard (genoemd naar de astronoom Carl
Sagan). Eveneens staat het bekend als het ECREE-aforisme
(Extraordinary claims require extraordinary evidence).
Zoals
ik het begrepen heb, is plausibiliteit het criterium. Hoe minder
plausibel de bewering, hoe buitengewoner die bewering is. Maar hoe
kan ik de plausibiliteit van een bewering beoordelen? Ik zou kunnen
nagaan in hoeverre de bewering rijmt met reeds bestaande kennis
waarvan de juistheid in hoge mate aangetoond is. Maar dit werpt weer
een ander probleem op: ten aanzien van heel veel kennisgebieden ben
ik op zijn best een redelijk geïnformeerde leek, maar in veruit de meeste gevallen ben ik volkomen onwetend. Dat maakt het goed hanteren van de
Sagan-standaard voor mij behoorlijk lastig.
Daarom
stel ik voor niet in eerste instantie de plausibiliteit van een
bewering als maatstaf te nemen, maar de implicaties ervan. Als iemand
bijvoorbeeld beweert dat God tot hem of haar spreekt, dan kan dat wel
of niet waar zijn. Behalve voor die persoon zelf, maakt dat verder niet
zoveel uit voor mij of ieder ander. Maar als die persoon stelt dat
God geboden heeft dat iedereen zich voortaan alleen te voet mag
verplaatsen, en dat het gebruik van elk ander vervoersmiddel streng
verboden is, dan heeft dat zeer verstrekkende implicaties. Dan mag –
en moet zelfs – extreem sterk bewijs verlangd worden.
Hetzelfde
geldt voor therapieën. Als gezegd wordt dat bijvoorbeeld de inname
van knoflook de duur en intensiteit van verkoudheid bekort, dan
volstaat wat mij betreft anekdotisch bewijs. Aanvullend wetenschap onderzoek zou welkom zijn, maar ik zou geen hele hoge eisen stellen aan de kwaliteit van die studie. Maar als wordt gezegd wordt
dat de inname van knoflook een
bepaalde agressieve vorm van kanker kan genezen, dan heeft dat verstrekkende
implicaties, en mag dus buitengewoon bewijs verlangd worden.
"If
the change of state from the present state takes place in a strongly
preferred direction then you are in a pattern, on a road, along a
track, etc."
-
Edward de Bono's Textbook of Wisdom #26
Het
is erg moeilijk om uit een stramien van geijkte moves te breken. Ik
bemerk een drempel:
1. In mezelf (als lead)
2. In de follow
(De lead is degene die de dans
leidt, de follow is
degene die volgt. Traditioneel is de man de lead en de vrouw de
follow, maar er lijkt de laatste jaren een trend te zijn dat deze
rolverdeling steeds minder strikt aan geslacht gebonden is, vooral in
de zouk is dat het geval).
Ad
1: Voor mijzelf is het een exploratie-exploitatie uitruil; uit zorg
dat de follow de dans niet leuk vindt, kies ik voor moves die ik goed
beheers, waarvan ik weet dat die wel goed zullen gaan (exploitatie
van het bekende). Exploratie van onbekende moves voelt riskanter.
Ad
2: De drempel bij de follow kan verschillende oorzaken hebben, ik ben
daar nog niet helemaal uit. Ik denk in ieder geval aan “anticiperend
volgen”, de basis niet goed op orde hebben (slordig voetenwerk).
Daarbij is het duidelijk dat lang niet elke follow even astute
is.
Maar
waarom zou je überhaupt uit het stramien van geijkte moves willen
breken?
Omdat
dansen in essentie een creatief proces is. Je zit in het leven van
alle dag vaak al in zo’n keurslijf. Er is behoefte aan spel,
exploratie, avontuur en de teugels laten vieren.
Als
je je beperkt tot een select aantal moves, laat je grote delen van de
choreoscape (= de verzameling
van alle mogelijke moves in een dans) onbenut en onontdekt. Toegegeven, sommige
moves in de choreoscape zijn biomechanisch ongunstiger, of zijn voor
de hersenen coördinatief lastiger aan te sturen. Maar veel mogelijke
moves zijn eigenlijk best goed te doen, zoals de inverted
circulare in de zouk, of de
Cross Body Lead (eigenlijk een salsamove) in de Bachata. Maar we zijn
het gewoon niet gewend, daarom gaat het vaak niet lekker als je die moves toch gaat doen.
De
spirit van een dans is niet gebonden aan een specifieke set van
moves. Dus je kunt best moves uit bijvoorbeeld de salsa in de bachata
incorporeren en vice versa, zonder daarbij de spirit van die dansen geweld aan te doen. Je repertoire is daarmee enorm verrijkt. Onderstaande video geeft een indruk van hoe het eruit ziet als je moves uit de ene dans in de andere dans toepast:
Maar
hoe pak je dat als lead aan? Hoe werk je naar het buiten de gebaande paden
dansen toe?
Bedenk:
je leidt zowel jezelf als de follow
uit de comfortzone. Noodzakelijke voorwaarden daarvoor:
1.
Gronding
2.
Centrering
3.
Connectie
Ad
1: Dit begint bij het voetenwerk, dit moet bij beide partners
onberispelijk zijn, anders raak je uit balans.
Ad
2: Hiervoor moeten mentale en emotionele rust gewaarborgd worden.
Ad
3: Op fysiek vlak is een goed frame noodzakelijk. Op
sociaal-emotioneel vlak is wederzijds vertrouwen nodig.
Concreet
kun je het als volgt aanpakken:
Dans
een tijd in de basis – echt alleen in de basis, geen andere moves.
Varieer in richting: ga in de zouk en salsa bijvoorbeeld niet alleen
naar voor en naar achteren, ga in de bachata niet alleen zijwaarts,
maar stap alle kanten op. Uiteraard moet je eigen voetenwerk helemaal
op orde zijn, maar als je merkt dat er bij de follow daar wat aan
schort, dan kun je helpen door nonverbaal te accentueren met subtiele
bewegingen; je kunt bijvoorbeeld de tap in de bachata wat meer
accentueren, of je verplaatst iets nadrukkelijker je gewicht tijdens
de passen. Maar houd dit subtiel, anders breng je de follow uit
balans, of breng je haar/hem in de war.
In
bijvoorbeeld de bachata kun je het als volgt doen:
1.
Dans
de basis in de gebruikelijke richting (zijwaarts).
2.
Blijf de basispas doen, maar varieer in richtingen, wees hierin
creatief.
3.
Dans nu de basis op de plaats.
4.
Als je voelt dat zowel jij als de follow er klaar voor zijn, doe dan
het volgende:
Feitelijk
is dat de basis zoals die in de salsa gedaan wordt (alleen tap je nu
op t4 en 8).
Van
daaruit is het makkelijk om typische salsamoves te doen, zoals
bijvoorbeeld de Cross Body Lead.
Tot slot suggesties voor het verbeteren van je eigen voetenwerk: Het is een goed idee om veel thuis
solo te oefenen. Zet muziek aan en experimenteer met alle mogelijke
variaties van de basispas.
Een
goede oefening is bijvoorbeeld de afwas doen en ondertussen de basis
van een dans op de plaats te doen, hierdoor ontwikkel je het vermogen
om je bovenlichaam en benen onafhankelijk van elkaar te bewegen. Een andere goede oefening is touwtjespringen. Het versterkt je gevoel voor ritme en timing. Dit komt hoofdzakelijk omdat je niet kunt smokkelen; als je iets niet goed doet dan gaat het gewoon meteen verkeerd. Het touw geeft je dus rechtstreekse feedback. Ik merk dat mijn voetenwerk in het dansen veel beter is geworden sinds ik dat veel doe. Dat is op zich niet zo verwonderlijk, ook boksers doen van oudsher aan touwtjesspringen om hun voetenwerk te verbeteren. Een waarschuwing: bouw het wel rustig op, want als je begint met touwtjespringen dan is dat met name voor je pezen een grote extra belasting, zeker omdat je als beginner geneigd bent veel te hoog te springen (gevorderden komen niet meer dan 3-5 cm van de grond). De pezen hebben relatief veel tijd nodig om zich aan te passen. Als je met het springtouw aan de slag wil gaan, dan kun je op de Youtubekanalen van Rush Athletics, Jump Rope Dudes en Jump 15 uitstekende tutorials vinden.